Onsterfelijkheid bij oude volken




VOORTBESTAAN De begrippen onsterfelijkheid en eeuwig leven blijken veel gelaagdheid te hebben bij oude religies, ontdekte Robin ten Hoopen in zijn proefschrift. Daarbij spelen herinnering en gemeenschap een grote rol.

‘De kern van mijn proefschrift bestaat uit de analyse van oude documenten over hoe gedacht werd over eeuwig leven bij volken in het Oude Nabije Oosten en het Oude Israël. Zo wordt er onderscheid gemaakt tussen onsterfelijkheid zoals bij goden wordt verondersteld, onster­felijkheid door roem bij koningen, of door voortleven in je nageslacht.

Ook bij oude volken wordt soms gesproken over een hiernamaals als vorm van eeuwig leven.
Denk maar aan de Egyptenaren, bij wie de doden na mummificatie allerlei gereedschappen mee­kregen voor een voortleven in een hiernamaals.
In het verhaal van Adam en Eva wordt de aanwezigheid van de slang als symbool van verjonging, namelijk door vervelling, gezien. Zulke denkbeelden komen gedeeltelijk in andere culturen en volksverhalen ook voor. Dit wijst op een diepgeworteld menselijk besef van sterfelijkheid en de wens om te leven, ondanks de onvermijdelijkheid van de dood.

Bij deze culturen is voortbestaan van de overledene mogelijk zolang die herinnerd wordt.
Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd in het Gilgamesj-epos: het aantal zonen dat iemand heeft, bepaalt hoe goed die persoon voortleeft in het hiernamaals. Of via rituelen zoals het geven van eten en drinken aan de doden. Dit benadrukt het belang van nageslacht en herinnering voor voortbestaan na de dood.

Dat was overigens ook het centrale probleem van Abraham en Sara in de Bijbel: zonder nageslacht is er geen toekomst. Maar mensen zonder nageslacht, zoals weduwen, worden in de Bijbel opgenomen in een groter geheel. Dat geldt in Jesaja 56 ook voor eunuchen. Deze lijn wordt uitgebreid in het Nieuwe Testament. Zo wordt de eunuch in Handelingen 8 ondanks zijn status volkomen deel van de christelijke gemeenschap. Hij krijgt daarmee een nieuwe vorm van voortbestaan.’


Een van de oudste gevonden geschriften, het Gilgamesj-epos waarvan we de oudste delen kunnen dateren in 2100 voor Christus, stelt dat ware onsterfelijkheid niet ligt in het lichaam, maar in de herinnering en betekenis van het leven. In dat epos gaat het over een wrede koning, die zijn volk onderdrukt en denkt onsterfelijk te worden door zijn daden. Wanneer zijn vriend sterft, beseft hij dat ook een koning niet aan de natuurlijke dood ontkomt. Hij besluit een goede koning te zijn en herinnerd te worden in goede daden. Na zijn dood wordt hij door het naar hem genoemde epos een held voor heel veel mensen in zijn rijk en ver daarbuiten. Sterfelijkheid blijkt onvermijdelijk, maar betekenis en nalatenschap blijvend.