DOOPGEDACHTENIS IN DE PAASNACHT

Moment van verfrissing en vernieuwing




Al wat jaren had ik het verlangen om op de avond voor Pasen de doop te gedenken. Dit jaar is het er eindelijk van gekomen – een paasnachtdienst met doopgedachtenis. Op de avond van Stille Zaterdag kwamen we samen in een donkere Oosterkerk, waar slechts het kruis paars verlicht was, de kleur van de passie. Er was een sobere liturgie met een aantal schriftlezingen, verzorgd door de belijdenisgroep, afgewisseld met liederen en gebeden. Het moment van doopgedachtenis was even indrukwekkend als betekenisvol.

Ergens is elke doopdienst een gelegenheid om je eigen doop te gedenken, maar dit doen op zo’n geladen moment tussen Goede Vrijdag en Pasen in heeft nog weer een eigen kracht, zeg ik uit ervaring. Heel bijzonder hoe die bekende, diepe woorden uit Romeinen 6 over het met Christus begraven en opgestaan zijn nog weer een andere resonantie kregen en we het mysterie van Pasen als het ware ingetrokken werden. Tijdens de gedachtenis zelf kon iedereen naar voren komen en langs het doopvont lopen. De een stond daar een moment stil, een ander raakte met doopwater het voorhoofd aan. Dat laatste was nog wat onwennig voor ons als protestanten, maar in deze schrale, kale tijden kunnen we wel een scheutje van het katholieke gebruiken.
Nee, niet dat het doopwater een magische kracht bezit, het kwam gewoon uit de kraan. Maar als ik voor mezelf spreek was het een genadig moment van verfrissing en vernieuwing. Geen overdoop, maar een hernieuwde toewijding aan de Gekruisigde en Opgestane. In de ervaring van velen blijft de doop op afstand als iets van vroeger waar men weinig mee heeft. En als er gedoopt wordt, blijft dat een schouwspel. Het mooie van de doopgedachtenis zo vlak voor Pasen is dat je er echt in betrokken wordt en juist dichter bij het geheim komt van het Jezus, leven van ons leven, Jezus, dood van onze dood.
In de Oosterkerk staat het doopvont op het podium, samen met de avondmaalstafel en het spreekgestoelte. Zo komt visueel tot uitdrukking dat Woord en sacramenten onlosmakelijk verbonden zijn. Toch zou het doopvont meer op zijn plek zijn bij de ingang van de kerkzaal, zoals in oude kathedralen. Want de doop is de deur naar het nieuwe leven in Christus. Ik zie al voor me hoe we bij het binnengaan elke zondag opnieuw langs het doopvont lopen, onze vingers natmaken, en misschien zelfs een kruis slaan, opdat ons geloof niet opdroogt en verdampt. Een mens moet toch iets te verlangen overhouden, nietwaar?

Tekst en fotos: ds. Pieter Baas
PREDIKANT OOSTERKERK

In de eerste eeuwen van het christendom was de Paasnacht hét moment waarop toetreders tot het christelijk geloof werden gedoopt. Eraan vooraf ging een driejarig catechesetraject en veertig dagen van vasten. Het moet een overweldigende ervaring zijn geweest. Eerst was er een dienst in de kerk, waarna de dopelingen afdaalden naar het zogeheten baptisterium, een aparte doopruimte, vaak verfraaid met prachtige mozaïeken. Daar werd je uitgekleed en daalde je de trappen af. Naakt, in de nachtelijke kou van het baptisterium, beleed je het geloof en werd je gedoopt. Als je omhoog kwam uit het water werd je gezalfd en kreeg je witte kleren aan. Als alle dopelingen gedoopt waren, liepen ze terug naar de kerk waar de gemeente wachtte om met de nieuw-gedoopten het tweede sacrament te vieren: de Maaltijd van de Heer.