LIED VAN VERWACHTING

Nu daagt het in het oosten






WACHTERLIED We leven toe naar het licht van Kerst, maar worden tegelijkertijd geconfronteerd met veel duisternis in de wereld om ons heen. Toch blijven we hoopvol zingen dat ‘het daagt in het oosten’. Waar komt dit ‘wachterlied’ vandaan?

Het was een moeilijk parket waarin de middeleeuwse torenwachter bij het opkomen van de zon zich bevond. Het was zijn taak om bij het aanbreken van de dag op zijn hoorn te blazen als een soort réveil en als teken dat de stadspoorten weer open mochten. Maar het was ook een waarschuwing voor heimelijke geliefden; wilden zij niet betrapt worden dan moesten ze elkaar zo spoedig mogelijk verlaten. De waarschuwing ging vergezeld van een lied, het zogenaamde wachterlied of dageraadslied. Eén van de oudste wachterliederen klonk zo:

Die wachter die blies aen den dach
Op hogher tinnen hi lach
Daer blies hi an des daghes schijn
waer lievekes bi malkander sijn so scheiden si saen;
voor ’t groene wout den dach breect aen.

Dit soort wereldlijke liederen konden omgevormd worden tot een geestelijk lied, ‘contrafacten’ genoemd, dat letterlijk ‘tegenmaaksel’ betekent.
Het adventslied ‘Nu daagt het in het oosten’ ontstond ook als zo’n contrafact. Het gaat vijf eeuwen terug op dit wachterlied:

Het daghet inden oosten
Het lichtet overal.
Hoe luttel weet mijn liefken,
Och, waer ick henen sal!

In dit tragische middeleeuwse lied hoort een jonkvrouw bij het aanbreken van de dag – het daghet – dat haar geliefde is gedood door een rivaal, waarna zij het klooster ingaat. Woorden en beelden in dit lied, zoals de duisternis die wijkt voor het licht, komen in het ons bekende adventslied terug, maar in een omgevormde christelijke versie.

Dichter-dominee dr. Johannes Riemens sr. bewerkte meer dan een eeuw geleden dit middeleeuwse lied. Op zijn naam verscheen in 1905 de bundel Liefde en lof, waarin bijna tweehonderd vertalingen, bewerkingen en eigen liederen stonden, waaronder dit adventslied dat al snel geliefd werd.
Het heeft inmiddels een aantal wijzigingen ondergaan: de vijfde en zesde strofe zijn geschrapt, waardoor het lied krachtiger en compacter werd en de tegenstelling tussen ‘licht en duisternis’ meer nadruk kreeg. Deze kernwoorden zijn ontleend aan het boek Jesaja hoofdstuk 9: ‘Het volk dat in duisternis wandelt zal een groot licht zien.’

Naamvallen zijn verdwenen, interpunctie en spelling zijn aan­gepast, waardoor de taal eigentijdser is gemaakt. De mooie cyclische bouw van Riemens is gehandhaafd – het eerste en laatste couplet zijn vrijwel identiek – en het accent valt op Christus, de Zon, het licht der wereld, die de volken komt troosten. En in het laatste couplet werd ‘Nu daagt het’ veranderd in ‘Reeds daagt het’, een wijziging die het voortschrijden van de tijd aangeeft.

Van welke middeleeuwse versie van ‘Nu daghet inden oosten’ Riemens bij zijn omwerking gebruik heeft gemaakt is niet helemaal duidelijk. Er waren meer middeleeuwse liedjes met dezelfde beginregel. De melodie hoort oorspronkelijk bij het stervenslied ‘Christus der ist mein Leben’ dat door Melchior Vulpius in 1609 uitgebracht werd in het Schön geistlich Gesangbuch. Het lied werd snel heel populair en werd van mond tot mond overgeleverd, waardoor er veel tekst- en melodieveranderingen ontstonden. De laatste wijziging in het Liedboek (lied 444) staat in de derde regel en laat ons de eerste noot ‘lang’ zingen.

‘Hoever is de nacht?’ In Jesaja 21:11-12 wordt deze vraag aan de wachter gesteld. Komt de morgen er al aan? ‘De morgen komt’, zegt de wachter, ‘maar nog is het nacht.’ In dit wachter- en advents­lied van nu laat de dichter Huub Oosterhuis de wachter dit dubbelzinnige antwoord geven (lied 457, Liedboek 2013).
We leven toe naar het licht van Kerst, maar worden tegelijkertijd geconfronteerd met veel duisternis in de wereld om ons heen. Toch blijven we hoopvol zingen: ‘De morgen komt, want het daagt in het oosten.’

Hanneke Lam

Afbeelding: Torenwachter blaast op trompet, Hausbuch der Mendelschen Zwölfbrüderstiftung, 1426-1549, Stadsbibliotheek Neurenberg