Slavernij goedgepraat met de Bijbel






BLINDE VLEK Onze slavernijverslaafde voorouders vonden in de Bijbel teksten als excuus voor het accepteren van slavernij als inkomstenbron voor christelijk Nederland. Zij lieten de Bijbel buikspreken, en ze wisten het.

Wie in de Nederlandse natie het onmiskenbare kwaad niet wegredeneerde maar ertegen protesteerde met even bijbelse argumenten, kreeg geen voet aan de grond. ‘De koopman en de dominee’ voerden geen gelijkwaardige strijd. De tweede werd benoemd en betaald door de eerste; de regenten bepaalden uiteindelijk de grenzen van dominees zeggingskracht in maatschappelijke kwesties.
In ons oog is één plekje blind, omdat daar de onmisbare oogzenuw ontspringt die ons beeld dus zowel doorgeeft als beperkt. Zonder blinde vlek zie je niets; mét blinde vlek zie je iets niet. Voor het voortbestaan van de pas bevrijde natie waren de handelsbelangen zó vitaal dat elke bijbelse notie die daar tegenin ging, op slag onleesbaar werd.

Praktijk en theorie
Theologen en hun broodheren die zowel de overheid als de handelscompagnieën bestuurden, wisten wel dat slavernij onrecht was. In 1596 arriveerde een schip vol slaafgemaakten in Middelburg. Als men écht overtuigd was geweest van de rechtvaardigheid van de slavenhandel zou men de slaven gewoon op de markt verhandeld hebben, zoals in de West. Maar dat ging kennelijk toch te ver. De winsten waren noodzakelijk, maar de handelswaar moest onzichtbaar blijven; verhandelen of houden van slaven in de Republiek bleef verboden. Dat verraadt een veelzeggend ongemak tegenover de praktijk van de slavernij.
De theorie – dat was iets anders, daar gingen theologen met welsprekende hartstocht op los. Udemans, Picardt, De Raad, Johannes de Meij: zij focusten vooral op bekering en een goede behandeling als voorwaarden voor het toestaan van slavernij. Ter rechtvaardiging van slavernij beriepen ze zich onder andere op oudtestamentische wetten en op ‘de vloek van Cham’ in Genesis 9.

Bijbelse argumenten voor slavernij
Cham toonde geen respect voor de naaktheid van zijn vader Noach, die daarom Chams nakomelingschap veroordeelde tot eeuwigdurende onderdanigheid aan zijn broeders Sem en Jafeth, die werden gezien als stamvaders van Joden en Europeanen. De naam Cham lijkt op een Hebreeuws woord voor zwart. Kortom: slavernij als extra erfzonde voor mensen van kleur. Tegen een straf van God kan men zich niet verzetten; ergo, slavenhandel mag.
In de Bijbel staat ook nergens dat slavernij verboden is, wel vind je er bepalingen over behandeling van slaven (Deuteronomium 15:12), en aansporingen tot gehoorzaamheid (Lucas 12:47, 1 Petrus 2:18). Daaruit werd geconcludeerd dat slavernij ‘dus’ acceptabel is: wat niet verboden is, is immers toegestaan?
De zwarte theoloog Capitein kreeg in Nederland een bijzondere stem, omdat hij in 1742 als het ware met ‘his master’s voice’ beweerde dat een zwarte slaaf kon zijn naar het vlees en tegelijk vrij in Christus. Met deze goocheltruc werden de tegenstrijdigheden handig verzoend, en nog wel door een zwarte ex-slaaf.

Stilzwijgende instemming
Natuurlijk waren in de Bijbel ook argumenten tégen slavernij te vinden. Zo pleitte Johannes de Meij tevergeefs dat alle mensen van nature vrij zijn en geschapen naar Gods beeld. De kerk nam in dit hele theologische debat uiteindelijk zelfs geen standpunt in. Maar wie zwijgt, stemt toe. Dus bleef de Nederlandse slavernij bestaan met halfhartige instemming van de nationale kerk. Van de plicht om slaven te bekeren kwam weinig terecht. Slavenhouders zaten niet te wachten op mondige medechristenen. Onderwijs aan slaven was verboden – hoe konden zij ooit de catechismus en de Bijbel lezen? Pas in de negentiende eeuw begonnen de Hernhutters met zending en taalonderwijs aan Surinamers. De weinigen die zich konden laten dopen, werden voorwerp van haat en discriminatie door hun witte ‘broeders’. De tegenstelling slavenhouders-slaafgemaakten stolde tot racisme: huidskleur bepaalde de geloofsidentiteit. ‘Zwarte christen’ was een paradox.

Op weg naar afschaffing
Pas in de negentiende eeuw, later dan in andere westerse landen, klonken in Nederland theologische stemmen op die regelrechte afschaffing van de slavernij bepleitten op grond van de Bijbel en de humaniteit. De namen van Van Hoëvell, Beets en Brummelkamp kunnen hier worden genoemd. In 1858-59 sprak de Nederlandse Hervormde Synode zich tenslotte toch uit tegen de slavernij, die vanaf 1863 werd afgeschaft, ook onder druk van het economische failliet van de slavenondernemingen. Voormalige slavenhouders werden gecompenseerd met 300 gulden per slaaf – ex-slaven kregen geen excuus of compensatie. Pas in 1873 waren de ex-slaven werkelijk vrij.

En onze blinde vlek?
Wij zijn werkelijk niet beter dan onze voorouders, hoewel de blinde vlek inmiddels is verschoven. Nederland paradeert tegenwoordig graag als kampioen van vrijheid en gelijkheid. Geen kerk piekert er nog over om rassenongelijkheid te verdedigen. Toch zijn ook nu ‘zieners’ nodig met eyeopeners voor onze ongemakkelijke waarheden. Zo wees Martin Luther King al op een merkwaardig verschijnsel. Wie tijdens een protestantse kerkdienst om zich heen kijkt, ziet nog steeds … segregatie. Die segregatie in de praktijk prolongeert de pijn van het slavernijverleden, ondanks excuses en monumenten.
Samen in de Bijbel zoeken naar verhalen die ons als erfgenamen van een gedeeld verleden bijeen kunnen brengen, kan vast helpen om recht te doen en recht te zetten. Als we elkaar maar weten te vinden!

Theo Poot